In het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 van oktober 2020 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, samen met een groot aantal stakeholders, de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen centraal gesteld. De bouwstenen van dergelijke robuuste weerbare systemen moeten nog ontwikkeld worden, van weerbaar ras, uitgangsmateriaal, plant, gewas, bodem, teeltsysteem en omgeving ervan.
Vooruitlopend op het uitvoeringsprogramma stelde het gezamenlijke akkerbouwbedrijfsleven het Actieplan Plantgezondheid op. In dit actieplan bundelen BO Akkerbouw en haar 12 leden, waaronder de initiatiefnemers van de pilot, hun krachten. Gezamenlijk zorgen ze ervoor dat de sector anticipeert op de uitdagingen waar akkerbouwers voor staan: klimaatverandering, een krimpend pakket gewasbeschermingsmiddelen, duurzamere teeltmethoden – die ook nog eens een andere manier van denken en werken vergen – en vraagstukken rondom bodemkwaliteit en biodiversiteit. Met kennis, middelen en techniek willen de organisaties akkerbouwers ondersteunen bij het verduurzamen van hun teelt. Meer informatie over het Actieplan is te vinden op www.bo-akkerbouw.nl/actieplan.
Het Uitvoeringsprogramma en het Actieplan benoemen concrete acties van de deelnemende partijen om de bestaande en nieuwe bouwstenen te ontwikkelen, ze te integreren en praktijkrijp voor de teler te maken. Dit proces van ontwikkelen en praktijkrijp maken zal stapsgewijs plaats gaan vinden, zodat weerbare systemen op een steeds hoger praktijkniveau voor de teler beschikbaar komen.
Een belangrijk aspect van het Uitvoeringsprogramma en het Actieplan is om telers van meet af aan in deze transitie mee te nemen. Allerlei acties van verschillende partijen die aan het Uitvoeringsplan deelnemen zijn daarom gericht op kennis ontwikkelen en verspreiden, kennisnetwerken en pilots met telers en met telersgroepen.
De op deze site beschreven pilot geeft invulling aan het Uitvoeringsprogramma en het Actieplan door het concept ‘geïntegreerd gewasbeheer’, ook wel ‘integrale gewasproductie’ genoemd en internationaal bekend als Integrated Crop Management (ICM), in de praktijk toe te passen. Hiermee willen de betrokken partijen een bijdrage leveren aan het implementeren van een gewasgerichte, geïntegreerde aanpak van gewasgezondheid. De initiatiefnemers willen in deze pilot voor een “geïntegreerde teeltaanpak” samen optrekken met hun telers en geïntegreerd gewasbeheer op bedrijfsniveau implementeren. De pilot maakt deel uit van een breder project waarmee BO Akkerbouw en haar leden in het Actieplan werken aan versnelling van de toepassing van ICM in de akkerbouw.
De bedrijven Agrifirm, FarmPlus (CZAV) en Van Iperen hebben een belangrijke rol in de advisering van boeren bij het toepassen van hulpmiddelen in de teelt, zoals rassenkeuze, gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Daarmee is hun rol ook cruciaal in het halen van doelen zoals geformuleerd in het Uitvoeringsprogramma 2030. De bedrijven willen laten zien dat zij verantwoordelijkheid voor deze rol willen en kunnen nemen.
In het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 van oktober 2020 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, samen met een groot aantal stakeholders, de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen centraal gesteld. De bouwstenen van dergelijke robuuste weerbare systemen moeten nog ontwikkeld worden, van weerbaar ras, uitgangsmateriaal, plant, gewas, bodem, teeltsysteem en omgeving ervan.
Vooruitlopend op het uitvoeringsprogramma stelde het gezamenlijke akkerbouwbedrijfsleven het Actieplan Plantgezondheid op. In dit actieplan bundelen BO Akkerbouw en haar 12 leden, waaronder de initiatiefnemers van de pilot, hun krachten. Gezamenlijk zorgen ze ervoor dat de sector anticipeert op de uitdagingen waar akkerbouwers voor staan: klimaatverandering, een krimpend pakket gewasbeschermingsmiddelen, duurzamere teeltmethoden – die ook nog eens een andere manier van denken en werken vergen – en vraagstukken rondom bodemkwaliteit en biodiversiteit. Met kennis, middelen en techniek willen de organisaties akkerbouwers ondersteunen bij het verduurzamen van hun teelt. Meer informatie over het Actieplan is te vinden op www.bo-akkerbouw.nl/actieplan.
Het Uitvoeringsprogramma en het Actieplan benoemen concrete acties van de deelnemende partijen om de bestaande en nieuwe bouwstenen te ontwikkelen, ze te integreren en praktijkrijp voor de teler te maken. Dit proces van ontwikkelen en praktijkrijp maken zal stapsgewijs plaats gaan vinden, zodat weerbare systemen op een steeds hoger praktijkniveau voor de teler beschikbaar komen.
Een belangrijk aspect van het Uitvoeringsprogramma en het Actieplan is om telers van meet af aan in deze transitie mee te nemen. Allerlei acties van verschillende partijen die aan het Uitvoeringsplan deelnemen zijn daarom gericht op kennis ontwikkelen en verspreiden, kennisnetwerken en pilots met telers en met telersgroepen.
De op deze site beschreven pilot geeft invulling aan het Uitvoeringsprogramma en het Actieplan door het concept ‘geïntegreerd gewasbeheer’, ook wel ‘integrale gewasproductie’ genoemd en internationaal bekend als Integrated Crop Management (ICM), in de praktijk toe te passen. Hiermee willen de betrokken partijen een bijdrage leveren aan het implementeren van een gewasgerichte, geïntegreerde aanpak van gewasgezondheid. De initiatiefnemers willen in deze pilot voor een “geïntegreerde teeltaanpak” samen optrekken met hun telers en geïntegreerd gewasbeheer op bedrijfsniveau implementeren. De pilot maakt deel uit van een breder project waarmee BO Akkerbouw en haar leden in het Actieplan werken aan versnelling van de toepassing van ICM in de akkerbouw.
De bedrijven Agrifirm, FarmPlus (CZAV) en Van Iperen hebben een belangrijke rol in de advisering van boeren bij het toepassen van hulpmiddelen in de teelt, zoals rassenkeuze, gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Daarmee is hun rol ook cruciaal in het halen van doelen zoals geformuleerd in het Uitvoeringsprogramma 2030. De bedrijven willen laten zien dat zij verantwoordelijkheid voor deze rol willen en kunnen nemen.
De initiatiefnemers – Agrifirm, FarmPlus (CZAV) en Van Iperen – menen dat met behoud van het bedrijfsresultaat een reductie van 50% van de milieu-impact van chemische gewasbeschermingsmiddelen ten opzichte van de referentieperiode 2012-2018, uitgedrukt in milieubelastingspunten (mbp) haalbaar moet zijn door gebruik te maken van het concept Integrated Crop Managment (ICM), terwijl tegelijkertijd daarmee ook de biodiversiteit verbetert. Hiermee willen zij een bijdrage leveren aan het implementeren van een gewasgerichte, geïntegreerde aanpak van gewasgezondheid. De drie initiatiefnemers willen in een pilot “geïntegreerde teeltaanpak” samen optrekken met hun telers en de geïntegreerde teeltaanpak op bedrijfsniveau implementeren.
Verbetering van de biodiversiteit
Uitwerking van een randvoorwaardelijke aanpak voor ICM
Ontwikkeling van een financieel risico-instrument voor de boer
Beschikbaar maken van juiste 'back-up' gewasbeschermingsmiddelen
De pilot is begonnen in 2021 en loopt drie jaar. In 2022 en 2023 is er na evaluatie met de betrokken partijen steeds besloten de pilot voort te zetten. WUR Open Teelten is ingeschakeld om de bedrijven terzijde te staan. WUR (Wageningen University & Research) heeft een plan van aanpak ontwikkeld waarlangs de pilot kan worden uitgevoerd. WUR monitort en rapporteert de resultaten wetenschappelijk verantwoord. De ICM-aanpak zoals deze is ontwikkeld bij WUR in andere projecten staat ter beschikking van de pilot.
Zesmaal per jaar wordt gemonitord door elk van de gewassen bij elk van de boeren te monitoren op gebied van onkruid, insecten en schimmels. Per monitoringsmoment wordt een monitoringsrapportage gemaakt. De WUR-expert in het projectteam draagt bij vanuit zijn rol: inhoudelijke inbreng van kennis over de ICM-aanpak.
Op moment dat gewasschade ontstaat als gevolg van beslissingen in het kader van de deelname aan de pilot staan de betrokken initiatiefnemers jegens de akkerbouwer gezamenlijk in voor de eventuele financiële gevolgen van deze schade.
De pilot is begonnen in 2021 en loopt drie jaar. In 2022 en 2023 is er na evaluatie met de betrokken partijen steeds besloten de pilot voort te zetten. WUR Open Teelten is ingeschakeld om de bedrijven terzijde te staan. WUR (Wageningen University & Research) heeft een plan van aanpak ontwikkeld waarlangs de pilot kan worden uitgevoerd. WUR monitort en rapporteert de resultaten wetenschappelijk verantwoord. De ICM-aanpak zoals deze is ontwikkeld bij WUR in andere projecten staat ter beschikking van de pilot.
Zesmaal per jaar wordt gemonitord door elk van de gewassen bij elk van de boeren te monitoren op gebied van onkruid, insecten en schimmels. Per monitoringsmoment wordt een monitoringsrapportage gemaakt. De WUR-expert in het projectteam draagt bij vanuit zijn rol: inhoudelijke inbreng van kennis over de ICM-aanpak.
Op moment dat gewasschade ontstaat als gevolg van beslissingen in het kader van de deelname aan de pilot staan de betrokken initiatiefnemers jegens de akkerbouwer gezamenlijk in voor de eventuele financiële gevolgen van deze schade.
De milieumeetlat is een puntensysteem waarmee wordt aangegeven hoe schadelijk een middel is voor het milieu. Het biedt de mogelijkheid om bij de middelenkeuze niet alleen rekening te houden met
effectiviteit en prijs, maar ook met de bijwerkingen van de middelen op de omgeving. De meetlat berekent en vergelijkt de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op vijf criteria:
De milieueffecten van gewasbeschermingsmiddelen op waterleven, bodemleven en grondwater zijn weergegeven in milieubelastingspunten (MBP). Hoe meer milieubelastingspunten een middel krijgt, des te hoger is het risico voor het milieu. Voor waterleven, bodemleven en grondwater weerspiegelt een score van 100 MBP per middel en per toepassing een laag milieurisico (CTGB).
De pilot voor geïntegreerd gewasbeheer is gestart met twee akkerbouwbedrijven: één op zandgrond in Noordoost-Nederland en één op kleigrond in Zuidwest-Nederland. Daarbij wordt gericht op de volgende vier gewassen:
De pilot voor geïntegreerd gewasbeheer is gestart met twee akkerbouwbedrijven: één op zandgrond in Noordoost-Nederland en één op kleigrond in Zuidwest-Nederland. Daarbij wordt gericht op de volgende vier gewassen:
De milieumeetlat is een puntensysteem waarmee wordt aangegeven hoe schadelijk een middel is voor het milieu. Het biedt de mogelijkheid om bij de middelenkeuze niet alleen rekening te houden met
effectiviteit en prijs, maar ook met de bijwerkingen van de middelen op de omgeving. De meetlat berekent en vergelijkt de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op vijf criteria:
De milieueffecten van gewasbeschermingsmiddelen op waterleven, bodemleven en grondwater zijn weergegeven in milieubelastingspunten (MBP). Hoe meer milieubelastingspunten een middel krijgt, des te hoger is het risico voor het milieu. Voor waterleven, bodemleven en grondwater weerspiegelt een score van 100 MBP per middel en per toepassing een laag milieurisico (CTGB).
De pilot teeltaanpak plantgezondheid loopt inmiddels ruim drie jaar. Er is veel kennis en ervaring opgedaan over het toepassen van een geïntegreerde aanpak bij het telen van de gewassen en nog meer aandacht voor maatwerk. Tijd om die ervaringen breder te delen. In overleg met de WUR is besloten een vervolgstap te zetten in het vierde jaar van de pilot. Het gaat om een praktische werkwijze te ontwikkelen waarbij de akkerbouwer tot een zo goed mogelijk teeltplan komt, dat moet leiden tot een sterk verminderde impact van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu. In dat verband wordt er in de pilot steeds meer de nadruk gelegd op het implementeren van een geïntegreerd advies in combinatie met benchmarking. Via benchmarken kan de milieubelasting van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van het eigen bedrijf met die van gelijksoortige bedrijven worden vergeleken
In deze nieuwe periode besteden de initiatiefnemers meer aandacht aan benchmarking als bewustwordings-, stimulerings- en sturingsinstrument voor zowel teler als adviseur en het verder en breder implementeren van het concept van Integrated Crop Management.
De benchmark is bedoeld om telers en adviseurs nog meer inzicht te geven wat hun advies en handelen voor impact heeft op het milieu. Door bedrijven uit dezelfde regio en met dezelfde gewasteelt en teeltdoel met elkaar te vergelijken wordt inzichtelijk hoe men scoort op de milieubelasting. Met als uitgangspunt dat de maatregelen effectief en economisch verantwoord zijn kan dan bekeken worden welke maatregelen doeltreffend kunnen worden ingezet om de milieu-impact van de teelt te verminderen met behoud van kwaliteit en opbrengst.
Het instrument dat gebruikt wordt om de milieu-impact te bepalen is de CLM Milieumeetlat. Deze berekent de impact per middel op de volgende aspecten:
De drie initiatief nemende bedrijven gaan elk met een representatieve telergroep experimenteren met het benchmarken van de milieubelasting. Het is wenselijk dat de telers die meedoen een gevarieerde benadering ten aanzien van gewasbescherming hebben. De gewassen waarmee de 3 bedrijven aan de slag gaan zijn dezelfde als in de pilot, te weten aardappelen, suikerbieten, uien en wintertarwe. Agrifirm, FarmPlus (CZAV) en Van Iperen hebben elk een groep van 10 telers uit hun klanten bestand benaderd.
De benchmarkoverzichten worden in pilotverband met elkaar besproken. De discussie kan gaan over waardoor verschillen in milieubelastingspunten bij vergelijkbare teelten worden veroorzaakt, en over de overwegingen die gemaakt zijn bij de keuze en de uitvoering van de ICM maatregelen. Uiteindelijk is het de bedoeling om aan de hand van de data voor ieder bedrijf specifiek indicaties te vinden om de impact te verminderen en ICM aanpak op het bedrijf te verbeteren. Daarbij worden knelpunten geïdentificeerd en wordt met elkaar gekeken naar mogelijkheden om die aan te pakken en een vermindering van de milieubelasting te realiseren.
Tussen de telers zijn grote verschillen te vinden. Deels wordt dit veroorzaakt door:
Hieronder worden de (tussentijdse) resultaten van de pilot beschreven. Per locatie wordt specifiek ingegaan op de behaalde reductie van milieubelasting van gewasbescherming. Daarnaast is begin 2023 de BiodiversiteitsMonitor Akkerbouw (BMA) geïntroduceerd. Milieubelasting van gewasbescherming is één van de KPI’s die worden meegewogen in de BMA. Waar mogelijk zijn vanaf 2022 ook de prestaties van de pilot op het gebied van de andere KPI’s van de BMA doorberekend. Deze worden onder de resultaten gericht op milieubelasting van gewasbescherming kort weergegeven.
Het jaar 2021 werd gekenmerkt door een koud voorjaar, waardoor de gewassen lang bleven kwarren en het gewas het veld niet snel dicht kreeg. De zomermaanden werden gekenmerkt door gematigde temperaturen en regelmatig neerslag. Dit resulteerde in hogere ziektedruk van Phytophthora in aardappelen en valse meeldauw in uien dan in voorgaande jaren. Daar staat tegenover dat de plaagdruk daardoor lager was.
Het groeiseizoen van 2022 was in de eerste helft van april koel en nat. De maand mei was aan de warme kant en extreem droog. De maanden juni, juli en augustus waren relatief warm en droog. Dit zijn goede omstandigheden voor de ontwikkeling van plagen. Vooral later in het seizoen waren de omstandigheden minder gunstig voor de ontwikkeling van ziektes.
Het groeiseizoen van 2023 werd gekenmerkt door een koud en nat april. Dit zorgde ervoor dat veel gewassen later gezaaid werden dan normaal. Juni en juli brachten warmte en droogte. Vanaf de derde week van juli en voor een groot deel in de maand augustus was het bovengemiddeld nat. September was droog, in tegenstelling tot de laatste drie maanden van het jaar, waarin gemiddeld meer neerslag vier dan in de eerdere pilotjaren. Dit leidde tot een lastige oogst. Gemiddeld genomen waren de omstandigheden gunstig voor de ontwikkeling van onkruiden, net als voor schimmels, waardoor de ziektedruk hoger was dan in 2022 en vergelijkbaar met 2021.
Het groeiseizoen van 2024 werd gekenmerkt door een koude en natte april maand. Dit zorgde er voor dat veel gewassen later gezaaid werden dan normaal. De maanden mei en juni werden gekenmerkt door weer met een buiig karakter. Pas in de loop van juli werd het droger. Gemiddeld genomen waren de omstandigheden voor de ontwikkeling van onkruiden goed vanwege voldoende vocht in het voorjaar. Het natte weer zorgde er wel voor dat de plaagdruk met name in het begin van het seizoen minder was dan in 2023. Voor de meeste schimmels waren de weersomstandigheden in de eerste helft van het seizoen gunstig voor aantasting van het gewas en was de ziektedruk hoger dan in 2022 en vergelijkbaar met 2021 en 2023. Doordat de ziektedruk al vroeg in het seizoen ontstond bleef de druk gedurende de rest van het seizoen aanwezig.
Het bedrijf in het zuidwesten hanteert een bouwplan met 1:4 aardappelen, 1:8 uien en 1:6 bieten in 2021 en 2022, en 1:8 bieten in 2023 en 2024. Ongeveer 55% van het bouwplan bestaat uit rustgewassen tarwe en wintergerst. Daarnaast is er verhuur voor spruitkool. In de bedrijfsvoering wordt er geploegd. In de pilot percelen wordt geëxperimenteerd met niet kerende grondbewerking.
Rassenkeuze voor aardappelen en uien is vooral ingegeven door afzetmogelijkheden en niet door resistentie tegen aardappelziekte of valse meeldauw. Bij aardappelen is resistentie tegen nematoden wel bepalend. Voor de raskeuze bij ui is hardheid belangrijk. De rassenkeus bij graan vroege zaai en suikerbieten wordt in hoge mate bepaald door resistentie tegen ziekten en plagen. Bij graan late zaai is gekozen voor een ras met sterke mate van uitstoeling.
Op zo’n 40% van het areaal wordt een groenbemester gezaaid voor de aanvoer van organische stof. Verder wordt er deels gebruik gemaakt van organische mest.
Het bedrijf maakt gebruik van de Dacom teeltregistratie met ziekte modellen voor aardappelen, uien en suikerbieten. In de granen wordt door de telers zelf gemonitord op ziekten en plagen en op basis daarvan besloten of actie nodig is. Ten behoeve van de pilot is er gebruik gemaakt van een experimenteel Alternaria model voor een betere timing van de eerste bespuiting.
De spuitmachine is uitgerust met 95% driftreducerende technieken (DRT 95) zowel in 2023 als in de referentie jaren 2012-2018. Er werd in 2021, 2022 en 2023 geteeld op percelen met 1.5-3% organische stof. In de referentiejaren is daar nu ook mee gerekend, hoewel in de praktijk sommige teelten op percelen met meer dan 3% organische stof stonden.
Bij het opstellen van het gewasbeschermingsplan is nadrukkelijk gekeken naar de middelenkeus en de milieubelasting die daarmee samenhing.
In de figuren S1 t/m S3 staat de gerealiseerde milieubelasting in 2024 in vergelijking met 2023, 2022, 2021 en de referentieperiode.
Het bedrijf in het noordoosten hanteert in 2024 een bouwplan met 2:5 aardappelen, 1:6 uien, 1:4 granen en 1:5 bieten. In 2023 was dat 2:5 aardappelen, 1:6 uien, 2:5 granen en 1:5 bieten. En in 2022 was dat 2:5 aardappelen, 1:6 uien, 1:5 tarwe en 1:5 bieten.
In de bedrijfsvoering wordt niet-kerende grondbewerking over het hele bedrijf toegepast.
Rassenkeuze voor uien is vooral ingegeven door afzetmogelijkheden en hardheid van de ui, niet door resistentie tegen valse meeldauw. Bij aardappel is resistentie tegen nematoden en wratziekte wel bepalend. Daarnaast is er in de pilot gekozen om een Phytophthora robuust ras te telen en daarop de gewasbeschermingsstrategie aan te passen. De rassenkeus bij granen en suikerbieten wordt in hoge mate bepaald door resistentie tegen ziekten en plagen.
Zo mogelijk wordt een groenbemestermengsel gezaaid na graan en ui voor de aanvoer van organische stof. Verder wordt er deels gebruik gemaakt van organische mest.
Het bedrijf maakt gebruik van de AgroVision teeltregistratie zonder gebruik van de ziektemodellen. De betreffende adviseur maakt gebruik van ziektemodellen voor aardappel en suikerbieten en houdt daar in de advisering rekening mee. Ten behoeve van de pilot is er gebruikgemaakt van een experimenteel Alternaria-model voor een betere timing van de eerste bespuiting.
De spuitmachine is sinds 2019 uitgerust met 90% driftreducerende techniek. In de referentiejaren 2012-2018 werd nog gespoten met 75% driftreducerende techniek (DRT 75). Bij het opstellen van het gewasbeschermingsplan is nadrukkelijk gekeken naar de middelenkeus en de milieubelasting die daarmee samenhing.
In de figuren S4 t/m S6 staat de gerealiseerde milieubelasting in 2024 in vergelijking met 2023, 2022, 2021 en de referentieperiode (2014-2018).
De BiodiversiteitsMonitor Akkerbouw (BMA) is ontwikkeld om de prestaties van akkerbouwers op het gebied van biodiversiteit meetbaar te maken en te gebruiken als basis voor de beloning van hun prestaties. Het maakt gebruik van een samenhangende set van Kritieke Prestatie Indicatoren (KPI’s). De BMA werd op 14 februari 2023 geïntroduceerd. In deze pilot is een aantal van de KPI’s doorgerekend voor zover gegevens beschikbaar waren:
Het areaal rustgewassen in de vruchtwisseling. In 2024 werd door het bedrijf op de klei 55% rustgewassen (i.e. granen) geteeld en op het zand 24%. In 2023 was dat 47% en 35%, in 2022 46.8% en 16.4%. De drempelwaarde voor KPI 1 ligt op 39% en de streefwaarde op 50%.
Meet de organische stofbalans en hiervoor is gebruikt gemaakt van het NDICEA-model om de organische stofbalans van de percelen te berekenen. De drempelwaarde voor KPI 2 is een stabiel organisch stofgehalte en de streefwaarde is een toename van het percentage organische stof in de bodem. Voor het bedrijf in het zuidwesten geldt dat de organische stof balans stabiel is gebleven, met soms 0.2% meer of bijna 0.1% minder. Voor het bedrijf in het noordoosten is met behulp van de KPI tool in FarmMaps de effectieve organische stof aanvoer berekend. Die kwam voor de percelen op 2318 kg/ha en was daarmee hoger dan de drempelwaarde van 2000 kg/ha en lager dan de streefwaarde van 2500 kg/ha. In 2023 gold voor beide akkerbouwbedrijven dat de organische stofbalans stabiel is gebleven.
Meet het stikstofoverschot. Ook hiervoor is gebruik gemaakt van het NDICEA-model. De drempelwaarde op klei is 131-337 kg N / ha en op zand 38-107 kg N / ha, afhankelijk van de grondwatertrap (GWT). De streefwaarde voor deze KPI is 10-50 kg N overschot / ha. Op klei is in 2024 een overschot van 69 kg N / ha gehaald. Op zand was er een gemiddeld overschot van 46.2 kg N / ha. In 2023 was dat 48 kg N/ ha en 71 kg N/ ha, in 2022 32 kg N / ha en 105 kg N / ha.
Milieubelasting van gewasbescherming. Dit wordt beschreven in paragraaf 3.5.
Meet het percentage bodembedekking en wordt bepaald door het percentage van de bodem dat bedekt is met een gewas, groenbemester of andere bodembedekker. De drempelwaarde voor KPI 5 is 60% en de streefwaarde is 100%. Op het zand was het percentage bodembedekking in 2024 66% en voor klei 75%. In 2023 was dat 66% en 81%, in 2022 50% en 78%.
Heeft betrekking op de uitstoot van broeikasgassen. Hiervoor wordt een apart traject in gang gezet, wat buiten de pilot valt.
Aandeel van areaal met maatregelen voor natuur en landschap. De drempelwaarde wordt 5% van het bedrijfsareaal en de streefwaarde wordt 10%. Om deze KPI uit te rekenen is er een indexwaarde nodig voor de verschillende maatregelen. Deze is nog niet bekend en kan daarom ook nog niet berekend worden.
Gewasdiversiteit wordt berekend door de Shannon index (HS) en de Edge density (ED). De drempelwaarde en streefwaarde voor de Shannon index zijn HS=1.39 en HS=2.08. De drempel- en streefwaarde voor de Edge density zijn 200 m/ha (perceelsgrootte van ca. 4 ha) en 400 m/ha (perceelsgrootte van ca. 1 ha) Het klei gebied had een HS van 1.65 en een ED van 117 m op het zand was de HS 1.59 en de ED 196 m.
In voorgaande jaren mat KPI 8 het percentage bodembedekking en werd dit bepaald door het percentage van de bodem dat bedekt is met een gewas, groenbemester of andere bodembedekker. De drempelwaarde was 60% en de streefwaarde 100%. Op het zand was het percentage bodembedekking in 2023 66% en voor klei 81%. In 2022 was dat 50% en 78%.
Onderstaande conclusies betreffen de pilot geïntegreerd gewasbeheer op beide bedrijven in 2024:
Onderstaande conclusies betreffen de pilot geïntegreerd gewasbeheer op beide bedrijven in 2023:
Onderstaande conclusies betreffen de pilot geïntegreerd gewasbeheer op beide bedrijven in 2022:
Onderstaande conclusies betreffen de pilot geïntegreerd gewasbeheer op beide bedrijven in 2021: